Reis naar Cuba
Mens en Melodie - 2003, jaargang 58, nr.6/6

Marcel Worms reisde in september in het kader van een uitwisselingsproject naar Cuba met zijn Tango- en Bluesprogramma. Enthousiast publiek en hongerige Cubaanse studenten waren zijn deel. In Mens en melodie bericht hij over de ontvangst, de cultuurverschillen, de verborgen armoe als het gaat om de beschikbaarheid van muziek en vooral over het contrast tussen de strenge overheid en de open en geïnteresseerde bevolking.

De blues van het land van Fidel, Een Nederlandse pianist in Cuba

Voorgeschiedenis -Aankomst-Eerste indrukken
Tussen mijn idee om op Cuba concerten te geven en het realiseren daarvan liggen al gauw zo'n drie jaar. Op het eiland zal blijken dat mijn collega's zich alleen Peter Schat kunnen herinneren als Nederlandse musicus, die Cuba bezocht. Een prioriteitsland is Cuba voor de financiers in den Haag duidelijk niet en het kost dan ook veel tijd om de benodigde gelden uiteindelijk via Gaudeamus en HIVOS (in het kader van een ontmoetingsprogramma met Cubaanse musici en studenten) zeker te stellen. En zo land ik op 4 september 2003 op het vliegveld van Havanna met een door de UNEAC, de Cubaanse kunstenaarsbond, zorgvuldig uitgestippeld programma. In mijn handbagage zitten de partituren van tango's uit Europa en Latijns-Amerika, inclusief de Cubaanse dansen van Ignacio Cervantes en een stapel bluesachtige stukken, die sinds 1996 voor mij geschreven zijn door componisten uit zo'n 40 landen. Een van hen is de Cubaanse componist Roberta Valera (1938) en hij wacht mij op het vliegveld op, samen met Fabiola Mora, medewerkster voor internationale betrekkingen van de UNEAC. Mijn gevoel zegt me, dat de Cubanen mijn programma zullen waarderen: zowel tango als blues zijn hybride muziekvormen met vele muzikale wortels. Dat moeten de Cubanen toch herkennen: hun eigen muziek, met de son als belangrijkste vertegenwoordiger, is evenzeer een smeltkroes van stijlen en invloeden.
Het vooruitzicht begeleid te zullen worden door vertegenwoordigers van een staatsinstelling bezorgde mij bange voorgevoelens, maar Fabiola en Roberto blijken al spoedig gewone mensen en geen 'apparatsjiks'. Hun ideeën en uitspraken blijken genuanceerder dan de slogans op borden langs de weg van het vliegveld naar Havanna. De hoofdstad heeft, ondanks haar inwonertal van zo'n 2,5 miljoen mensen, haast iets dorps en landelijks. De treurige eetzaal van mijn hotel kon uit Oost-Europa van voor 1989 komen, maar buiten is de sfeer totaal anders: in de cafés en op straat klinkt overal muziek, tot 's avonds laat staat een lange rij mensen te wachten op een ijsje bij Heladeria Coppelia en als ik bij zonsopgang over de 'Rampa' (de meest bedrijvige verkeersader van de stad) loop lijkt het voor de meeste passanten het einde van een lange nacht te zijn in plaats van het begin van een nieuwe dag. Velen van hen spreken me aan, naar al spoedig blijkt eerder uit pure nieuwsgierigheid dan met enig commercieel oogmerk.

Contacten
Mijn reis mag dan een muzikale zijn, je onttrekken aan de Cubaanse samenleving is onmogelijk. Het aantal contacten is al spoedig niet meer te overzien en privacy is een schaars goed. Tot vlak voor aanvang van het concert is het een va-et-vient in mijn kleedkamer. Men wil van alles weten en stelt zijn vragen zonder uitzondering in rap Spaans. De eerste contacten: een bezoek aan de tante van mijn Cubaanse lerares Spaans, die ik veel dollars en cadeautjes breng en mijn kennismaking met de staf van de UNEAC. Harold Gramatges (1918), grand old man van de Cubaanse modern-klassieke muziek, is de voornaamste woordvoerder. We praten over de (on)begrijpelijkheid van de hedendaagse muziek voor de luisteraar en over het probleem van de globalisering in de muziek. Dat probleem lijkt in Cuba niet te bestaan: een nieuwe compositie van een componist is hier zonder elementen van de Cubaanse volksmuziek niet goed denkbaar. Het stuk van Roberto Valera is geen uitzondering: na een 'hedendaags' begin maakt de swingende son als snel haar opwachting.
Op de daaropvolgende persconferentie laat men er geen gras over groeien: wat vind ik van het intrekken van subsidiegelden door een aantal EU-landen voor manifestaties als de Biënnale van Havanna? En hangen mij nu, als rebelse bezoeker van Cuba, bij terugkeer geen repercussies boven het hoofd? Ik zet uiteen wat de overwegingen van de bedoelde subsidiestop zijn (de doodstraffen tegen de bootkapers en de waarschijnlijkheid van censuur op de Biënnale1 en leg uit, dat ik voor reizen naar elk willekeurig land geen toestemming van onze regering nodig heb. Verrast ben ik wel door deze open vraag, evenals door de openhartigheid waarmee verschillende van mijn contactpersonen hun mening geven over de (on)wenselijkheid van vrije verkiezingen, de doodstraf in het algemeen en die voor de drie 'balseros' in het bijzonder, de (on)mogelijkheid van vrij reizen enzovoort. De antwoorden op mijn vragen zijn gelukkig niet altijd voorspelbaar. Mijn optreden in de TV-ontbijtshow 'Buenos Dias' is live en dat verrast me ook. Men is kennelijk niet bevreesd voor controversiële uitspraken. Diepgaand is het korte gesprek overigens niet, in tegenstelling tot een radio-interview, dat zogenaamd in de pauze van mijn later uit te zenden concert plaatsvindt en waarbij ik ook in het Nederlands eerst goed over de vragen moet nadenken.
De muziekstudenten, voor wie ik een lezing over mijn Bluesproject geef, maken een vrij verlegen indruk. Ik vraag mij af of dit te maken heeft met het klimaat, waarin zij opgegroeid zijn. In China bleven vele studenten na een soortgelijke lezing nog lange tijd napraten (en daar hadden ze er nog een tolk voor nodig).
Een van de laatste contacten vond plaats tijdens de afscheidslunch. Men leek geïnteresseerd te zijn in een recent artikel uit de Volkskrant, waarin de mensenrechtensituatie uitgebreid aan de orde komt. Dat er over zulke gevoelige onderwerpen uitgebreid gesproken kon worden vond ik bemoedigend, ook al bevatte een aantal commentaren op het door mij voorgelezen artikel een nogal klassiek en voorspelbaar jargon. Bij dit alles spookte wel veelvuldig de gedachte door mijn hoofd, dat ik mij, gezeten in de tropenzon met een Bocanerobier binnen handbereik, zand in de ogen laat strooien. Bij thuiskomst blijkt later een artikel over Cuba in Foreign Affairs (september/oktober 2003) een veel zwarter beeld van de Cubaanse situatie te schetsen. Ik realiseer me, dat ik natuurlijk allesbehalve een onderzoeksjournalist ben en alleen maar waarnemen en vragen stellen kan zonder veel mogelijkheden tot verificatie van de antwoorden. Toch lijkt bijvoorbeeld het beeld van de alom tegenwoordige geheime dienst (in Foreign Affairs) strijdig met de vele open gesprokken op publieke plaatsen zoals caféterrassen.

Opvallende waarnemingen
Het is verbazingwekkend hoe goed veel Cubanen nog over de wereld buiten Cuba geïnformeerd zijn als je in aanmerkingen neemt hoe schaars de communicatiemiddelen zijn. De fax in het hotel werkt niet en bellen naar Nederland kost 3,80 Amerikaanse dollars per minuut. In een vier minuten durend gesprek kan een Cubaan zo een gemiddeld maandsalaris opsouperen. Mijn vrouw slaagt er slechts een maal in mij per telefoon in het hotel te bereiken.
Het enige dagblad op Cuba, de Granma, koop ik voor mijn hotel bij een oude man voor een woekerprijs. De berichtgeving is zorgvuldig geselecteerd en gekleurd en het blad had ook wekelijks kunnen verschijnen gezien het repetitieve karakter van de berichten. Op mijn hotelkamer ontvang ik CNN in het Engels en in het Spaans. Ik kan niet beoordelen hoeveel Cubanen die luxe met mij delen.
De mogelijkheden om te e-mailen en te internetten zijn zeer beperkt. Vanuit mijn perspectief hebben dit soort 'nadelen' onmiskenbaar hun 'voordelen': zo is de plaag der mobieltjes hier onbekend. Ook files, opdringerige reclameborden, fantasieloze hoogbouw en haastige mensen (druk-druk-druk) zijn vrijwel non-existent. Auto's en brandstof zijn schaars, fietsen en fietstaxi's zijn daarentegen rijkelijk aanwezig.
Ook prominent aanwezig in de dubbele Cubaanse economie is de Amerikaanse dollar, de munteenheid van de yankee-vijand. Voor Cubaanse pesos is maar weinig te koop en dus werk ik volop mee aan het aantasten van het gelijkheidsideaal. Mijn dollars bereiken immers vrijwel uitsluitend horecapersoneel, taxichauffeurs en marktkooplieden.
Opvallend in het straatbeeld zijn de prachtige vrouwen, evenzeer van gemengde origine als mijn tango's en blues. Dat straatbeeld straalt een verheugende raciale harmonie uit: blank, mulato en zwart bewegen zich soepel langs en door elkaar heen. Het Nationale Symfonie Orkest blijkt een zwarte dirigente te hebben en de orkestleden weerspiegelen perfect de multiculturele samenleving.
Bij de maaltijden 'on the road' eet onze chauffeur Antonio met ons mee, wat naar mijn ervaring in veel landen niet gebruikelijk is. Hij heeft overigens in 1971 nog Salvador Allende op Cuba rondgereden, waardoor mijn achting voor hem nog verder stijgt. Af en toe stopt Antonio op mijn verzoek als ik hoop iets voor het thuisfront te vinden: Castro- en Che-parafernalia zijn helaas veruit in de meerderheid.
De schilderijen, die ik op verschillende plaatsen aanschouw, zijn meestal kleurrijk en figuratief. Er schijnt ook abstracte kunst gemaakt te worden. Opvallend vond ik een schilderij in het atelier van een bekende schilder in Pinar del Rio, 200 kilometer westelijk van Havana: in El gran Apagon (de grote stroomstoring) is een karikatuur van Fidel te zien - kennelijk geen probleem.

De concerten
De gulle ontvangst van de concerten maakte de ergernis over de minder genereuze vleugels volledig goed. De meeste zijn van Russische makelij. De slechte economie en de moeilijke klimatologische omstandigheden maken de toestand van de instrumenten wel begrijpelijk.
In Pinar del Rio is het aantal zitplaatsen in het Museum voor Moderne Kunst niet toereikend en volgt een aantal mensen staande het concert.
In Matanzas (100 kilometer ten oosten van Havanna, hier kaapte Piet Hein voor de kust de Spaanse zilvervloot) heeft men in het prachtige Teatro Sauto (1863) gekozen voor een Arenaconcert. Het talrijke publiek zit gezellig rondom de vleugel op het podium. Het is een druk gewaaier met programma's. Uw pianist zou tenminste vier verschillende overhemden hebben moeten dragen als hij enigszins toonbaar het einde van het concert had willen halen. Dat concert moest op een Estoniavleugel worden gegeven aangezien de dirigent van het plaatselijke orkest de enige bezitter van de sleutel van de splinternieuwe Steinway vleugel bleek te zijn. Hij zat in Havanna en was 'incommunicado'.
Waren de voorgaande twee concerten gratis toegankelijk, in het moderne Teatro Amadeo Roldan, aan de rand van het hoofdstedelijke centrum, betaalt men een luttel bedrag. Ook dit derde Tango- en Bluesconcert wordt goed ontvangen: vooral de Cubaanse stukken (van de nationale componist Cervantes en zijn moderne collega Valera) krijgen veel bijval, maar ook de bijdrage van de Israëlische componiste en jazzpianiste Anat Fort en de Blues, compleet met dronkemansgeluiden op cd van de Italiaan Ricardo Masari Spriritini. En de première van Blues Box van de Amerikaan Robert Carl wordt op zijn minst getolereerd. Misschien wint Carl het publiek voor zich door het gebruik van een twaalftoonsreeks, waarbij alle twaalf tonen van de toonladder gelijkwaardig zijn....... Het Nederlandse componeren is vertegenwoordigd met nieuwe werken van Dolf de Kinkelder, Joost Kleppe, Arend Niks en Leo Samama.
In Havanna speel ik een jamsession in de tuin van het UNEAC-gebouw met de jonge bassist Marcos en de stijlvolle, redelijk bejaarde drummer Gilberto. Het publiek gaat onmiddellijk dansen op deze toch niet bij uitstek dansbare muziek. De jazzstandards uit The Real Book, de bijbel voor jazzmusici, blijken gesneden koek voor de heren te zijn, al kan ik mij slecht voorstellen, dat ze het boek bezitten. Zoals zij zijn er vele uitstekende jazzmusici. Een aparte jazzopleiding bestaat op Cuba niet. De jazzmusici zijn allen klassiek geschoold en dat is waarschijnlijk medebepalend voor hun solide muzikaal-technische basis.
La Zorra y el Cuervo is 'the Cuban House of Jazz'. Dit huis is wat moeilijker toegankelijk want de entree bedraagt hier vijf dollar. Het is inspirerend om hier een avond met vier uitstekende Cubaanse musici te mogen spelen. Andres Miranda, de congaspeler, heeft nog bij Irakere gespeeld, Cuba's beroemdste jazzgroep. Hij bereikt bij tijd en wijle een haast religieuze extase. We spelen veel standards 'a la cubana': ze worden ritmisch lekker gelatiniseerd en dat werkt altijd goed.
Musici (met uitzondering van de klassieke) hebben het hier makkelijk in de zin, dat er overal vraag naar hen is. Moeilijker hebben ze het als het om het verkrijgen van muziek gaat: gebrande cd's, op straat te koop, zijn nog redelijk betaalbaar, maar de keuze is beperkt. Het betreft vooral cd's met Cubaanse muziek. Het aanbod van bladmuziek is problematischer. Muziekwinkels heb ik niet kunnen vinden, ook niet met behulp van mijn gastvrouw. Musici moeten zelfs de grote klassieke werken op een of andere wijze uit het buitenland betrekken. Het vergroot alleen maar mijn bewondering voor mijn Cubaanse muziekcollega's.

Geld
Het is niet voor de eerste keer, dat ik optrad in een land waar de mensenrechtensituatie op zijn zachtst gezegd niet optimaal is. En telkens weer kan ik mij afvragen of ik onder die omstandigheden moet komen concerteren. Het is echter duidelijk dat regering en bevolking van een land twee verschillende grootheden zijn, zeker als die regering niet door die bevolking is gekozen. De concerten waren gratis of voor een gering bedrag voor iedereen toegankelijk en het publiek was absoluut gretig om nieuwe muziek te absorberen. Mijn bezoek is, voorzover ik kan nagaan, niet voor propagandadoeleinden gebruikt. De communicatielijnen moeten wat mij betreft dan ook open blijven staan. Van de uitnodigingen voor het Internationale Jazz Festival van Havanna en het volgende Festival voor eigentijdse muziek wil ik dan ook graag gebruik maken. Helaas hangt er aan zulke invitaties zelden een zak met geld...

Noot
1. Later kom ik te weten dat de executies en het langdurig straffen van dissidenten de voornaamste overwegingen vormden voor de EU, terwijl de NGO's, zoals HIVOS, de geconstateerde censuur van kunstenaars als belangrijk argument aanvoeren.